
“Omdat de kinderen de grote mensen van morgen zijn hangt er veel af van de manier waarop wij ze opvoeden en laten spelen, hetgeen betekent: ruimte geven aan hun oorspronkelijk bewustzijn. Hieruit volgt eigenlijk dat we geen onderscheid moeten maken tussen speelgoed en andere voorwerpen. De koffiepot, het bekertje, de deurmat zijn voor een kind van evenveel belang als de stoel, de pop, het autootje, de bal. Onze logica van het wonen en werken laat echter nog niet toe dat wij tussen deze dingen geen onderscheid maken. Integendeel. Wij isoleren de kinderen in speelkamers, leeftijdsgroepen, jongens en meisjes (… Toch, in de speelzaal is het mogelijk een deel van de bestaande nadelen aan ons opvoedingssysteem op te heffen. Bij het inrichten van een speelzaal is het van belang bij benadering te weten hoe kinderen op de voorwerpelijke wereld reageren. Het leren omgaan met de wereld van de voorwerpen (=alles) legt de basis voor de bewustzijnsstruktuur, vóór de taal uit.”
Hoewel Van Bakel dit zelf nooit zo expliciet verwoord heeft, zou men het bouwen van de speelhuizen kunnen interpreteren als een hernieuwde poging de wereld te herontwerpen, maar dan de wereld van straks, via de grijpbare kinderwereld van nu. In dat streven paste kleur.
Catalogus bij tentoonstelling ‘de Multiplexperiode’ in Museum De Wieger, Deurne, 1987





Van Bakel noteert rond 1973:

