Ik ben met de geschiedenis van metalen bezig gegaan, die fascineert mij. Metaal is niet zomaar iets dat langs de weg ligt. Langs de weg heb je hout en stro en takken. Metaal daar moet je moeite voor doen, dat is een merkwaardig iets. Nou stel ik mij voor dat in het verre verleden de man die het metaal beheerste een soort tovenaar was. Ik gebruik zowel ijzer als hout voor mijn werk vooral. Ik ben er achter gekomen de houding ten opzichte van die materialen tegengesteld is aan de werking van de materialen, voor hout moet je een koude belangstelling hebben, een koele belangstelling, je hebt ook geen erg subtiele belangstelling nodig. Voor het ijzer heb je een heel verfijnde belangstelling nodig. Het gaat niet om de precisie, het gaat erom als je iets van ijzer maakt en je last eraan, dan verandert het helemaal, het beweegt aan alle kanten. Terwijl als je aan hout een blokje wil dan sla je dat er zo tegen aan, dan kan dat zomaar. Er is een soort warme voorstelling, een warme affiniteit nodig met het metaal en uiteraard is de smid letterlijk met die warmte bezig, maar die moet ook in zijn kop warm zijn. Als hij niet aanvoelt waar hij moet slaan met zijn hamer, dan komt hij er niet uit. Wij leven in een wereld met een gigantische verfijning aan ijzers. Er zijn duizenden ijzersoorten, die allerlei eigenschappen hebben, precies zoals wij die nodig hebben. Dat is geen probleem meer.
Die metallurgie is zo hoog ontwikkeld. Er is niemand die dat kan overzien. Dat is nog verfijnder als geneeskunde of andere dingen, dat is het meest verfijnde wat de mensen, denk ik wat mensen hebben gedaan, dat is het beheersen van het metaal. Dat is zo subtiel. Nou dat wagentje is ontstaan uit een aantal componenten, staven, schijven, blokjes. Op zich doet de geschiedenis van de componenten er niet toe. Het enige wat er toe doet is dat de componenten die je daar ziet staan allemaal een heel specifieke functie hebben gehad. Die komen allemaal uit heel verschillende werelden. Dat zijn vijf, zes verschillende componenten. Die komen uit vijf, zes verschillende werelden. Die verfijnd zijn. Eén van de werelden waaruit de componenten komen is de wereld van het malen van het meel. Dat is gewoon zo, dat zie je niet, ik weet dat dat zo is, en via de bezwering via het metaal van het eten van het brood, wat vroeger met stenen gebeurde, kwam ik bij die smid. En ik herinner mij van de smeden die ik gekend heb, dat dat allemaal heel zachtaardige mensen waren. Ook met een hang naar iets subtiels buiten hun smeden om. Allemaal. Smid dat is iets. Ik ben geen smid, helemaal niet, dat kan ik ook nooit worden, daar heb ik de eigenschappen ook niet voor.
Dat wagentje heeft zijn motieven gekregen, omdat ik een soort hommage wilde brengen aan al die smeden die er voor gezorgd hebben dat dat ijzer hier nou is. Tegelijkertijd realiseer ik me dat in het verre verleden de magie en het vermogen het ijzer te kneden aan elkaar gekoppeld is en een soort priesterschap bevatte en dan ontstaat er een denksprong naar die eieren toe. Die eieren verwijzen naar de oorsprong, naar de vrucht. Dus dat goddelijke van de smid en die eieren die daar natuurelementen zijn. Misschien is een ei wel het meest specifieke natuurelement als vorm. Met een hele hoge perfectie. Dat hoort bij elkaar naar mijn gevoel. Een ei en een staafje ijzer zijn gelijkwaardigheden. Op het moment dat je die dingen vastpakt, dan ben je bij dat wat mensen Goddelijk noemen. Het is dus een soort samenvatting van de religie, vind ik. De Godsvrucht is het fruit van het vermogen van de mens om te abstraheren, om afstand te nemen.’
‘Uit de werkplaats’ cat. Van Abbemuseum 1984
Collectie Centre Pompidou, Beaubourg, Parijs




.