Dit is de Noordpoolsterkijker en onmiddellijk verwant met de Perseïdenkijker. Op het moment dat ik met de Seismograaf bezig ben, ben ik bezig met de trilling, de beweging van de aarde in zich zelf. Maar de aarde draait ook óm zich zelf. Een seismograaf is een manier om een vast punt een eindje boven de aarde te hangen om de beweging van de aarde in zich zelf te laten voeLen. En dit ding is een ding om naar de Noordpoolster te kijken. Dan kijk je dus naar een andere referentie als je over de aarde denkt. Namelijk daar van waaruit hij om zijn as draait. En dat is natuurlijk een beetje vreemd. Die oneindigheid van een ster, maar omdat je een heel eind van de as zit, ongeveer 5300 km, kijk je naar het uiterste puntje van de as. Dat is iets wat niet kan, maar je doet het wel. Het mooie van dit ding voor mij is dat ik het ding zo heb gemaakt dat je door twee buizen kijkt, als je dat doet, beleef je je eigen symmetrie. Die verdwijnt dan, want als je door twee buizen kijkt, dan ben je je ogen kwijt. Dat is de cycloop. Je ziet daar een naad in de buis zitten. En als je nou door twee buizen tegelijk kijkt dan zie je toch maar één naad.
De droom was dat ik door deze twee buizen overdag de noordpoolster zou kunnen zien. Zo van; ik elimineer al het strooilicht en ik kijk dan naar de hemel en dan zie ik een ster. Dat is niet gelukt, ik weet ook niet of dat kan. Misschien moet die buis dan zestig meter lang zijn, in plaats van zes. Dat is één ding, het andere ding is dat wanneer je hem opstelt en je kijkt ermee naar de Noordpool dan is deze streep hier, die doorsnede, in centimeters, het aantal graden waar je dan bent. Nou is dit ding er niet op gemaakt om mee te nemen, maar als je het zou meenemen, en je gaat ermee naar Lapland en je kijkt er mee naar de Noordpoolster, dan kun je aflezen op welke breedtegraad je bent. En daar heb je alleen een centimeter voor nodig, en een schietlood. Het aantal centimeters dat je meet is het aantal graden waar je je bevindt. En waarom dat dan nuttig is of fijn dat weet ik ook niet. Ik vind dat fijn.
Je kunt inderdaad zeggen dat ding moet 32 meter lang zijn. Maar het moet ook maakbaar zijn. Die maakbaarheid ontstaat uit zo’n nevenmotief, dat de graden, het aantal centimeters is. Volkomen arbitrair natuurlijk. Eerst is er het idee; ik kijk door een buis, en dan is er het idee: ik kijk naar de Noordpoolster, wat een andersoortige verwijzing is als die spiegel, die kijkt naar de koude. Nou is de Noordpool ook wel koud. Nou is de Noordpoolster weer heel wat anders, dat is een heel oud punt van oriëntatie.
Op die manier komen de dingen bij elkaar, die spiegel, de seismograaf, dit ding en de Perseïdenkijker, die alleen maar een mijmeringsverwijzing is. Dit niet, dit heeft nog penetratiewaarde, zo van; ik wil weten waar ik ben. Ik wil kijken naar de Noordpoolster. Je laat niets. De Perseïdenkijker, suggereert aan de degene die dat ziet, want iemand zou denken, die hoort het woord ‘Perseïdenkijker’, die denkt aan een apparaat waardoor je moet kijken. Maar er komt geen lens aan te pas. Je hoeft er alleen maar in te gaan liggen en omhoog te kijken. Want je bent zelf de Perseïdenkijker. Dit ding lijkt op een mens.
De Perseïdenkijker is van deze vier dingen het warmst. Het dichtst bij de mens. Het meest poëtisch en het meest banaal tegelijk, het lijkt natuurlijk nergens op. Een bed onder een hoek, wat is dat? Nou dat is een Perseïdenkijker.
‘Uit de werkplaats’ cat. Van Abbemuseum 1984
